(376 woorden) Pushkin beschrijft in zijn roman "Eugene Onegin" de grootstedelijke en lokale adel en identificeert vergelijkbare en verschillende kenmerken. In deze analyse zien we echt de encyclopedie van het Russische leven, waarover V. Belinsky schreef.
Laten we beginnen met de grootstedelijke adel. De auteur merkt op dat het leven van Petersburg 'eentonig en bont' is. Dit is een laat ontwaken, "kleine briefjes" met uitnodigingen voor een bal, een avondfeest of een kindervakantie. De held is terughoudend in het kiezen van welk soort amusement dan ook, zorgt dan voor zijn uiterlijk en gaat op bezoek. Dat is hoe bijna de hele adellijke samenleving van St. Petersburg tijd doorbrengt. Hier zijn mensen gewend aan de uiterlijke pracht, zorgen ze ervoor dat ze als cultureel en opgeleid worden beschouwd, daarom besteden ze veel tijd aan het praten over filosofie, over literatuur, maar in werkelijkheid is hun cultuur slechts oppervlakkig. Zo is een bezoek aan een theater in St. Petersburg veranderd in een ritueel. Onegin komt naar het ballet, hoewel hij helemaal niet geïnteresseerd is in wat er op het podium gebeurt. Wat betreft het spirituele leven, Tatjana noemt in de finale het seculiere leven een maskerade. De adel in de hoofdstad leeft alleen met gesimuleerde gevoelens.
In Moskou zijn er volgens de auteur minder claims voor een hoge Europese cultuur. In hoofdstuk 7 noemt hij theater, literatuur of filosofie niet. Maar hier hoor je veel geroddel. Iedereen praat met elkaar, maar tegelijkertijd worden alle gesprekken gevoerd binnen het kader van de vastgestelde regels, zodat je in de wereldse woonkamer geen enkel levend woord zult horen. De auteur merkt ook op dat vertegenwoordigers van de samenleving in Moskou in de loop van de tijd niet veranderen: "Alles wordt wit gemaakt door Lukerya Lvov, alles liegt ook door Lyubov Petrovna." Het ontbreken van verandering betekent dat deze mensen niet echt leven, maar alleen bestaan.
Lokale adel wordt afgebeeld in verband met het dorpsleven van Onegin en het leven van de familie Larin. De landeigenaren in de perceptie van de auteur zijn eenvoudige en vriendelijke mensen. Ze leven in eenheid met de natuur. Ze staan dicht bij volkstradities en gebruiken. De familie Larins zegt bijvoorbeeld: 'Ze hielden het leven in de vreedzame gewoonte van de zoete oudheid.' De auteur schrijft er met een warmer gevoel over dan over de edelen van de hoofdstad, omdat het leven in het dorp natuurlijker is. Ze zijn gemakkelijk te communiceren en kunnen vrienden zijn. Pushkin idealiseert ze echter niet. Allereerst zijn landeigenaren verre van een hoge cultuur. Ze lezen praktisch geen boeken. De oom van Onegin las bijvoorbeeld alleen de kalender, de vader van Tatjana hield er helemaal niet van om te lezen, maar 'hij zag geen schade in boeken', dus liet hij zijn dochter zich ermee bemoeien.
Zo zijn de landeigenaren naar het beeld van Poesjkin goedaardig, natuurlijk, maar niet te ontwikkeld, en lijken de hovelingen vals, hypocriet, lui, maar een beetje beter opgeleide edelen.