De weg vanuit Colombo gaat langs de oceaan. Primitieve taarten zwaaien op het water, op zijden zand, in paradijselijke naaktheid liggen zwartharige tieners rond. Het lijkt erop, waarom hebben deze bosbewoners van Ceylon steden, centen, roepies? Geeft niet iedereen ze het bos, de oceaan, de zon? Maar als ze volwassen zijn, handelen ze, werken ze op plantages, vangen ze parels en dragen ze Europeanen.
Aan de linkerhand van de riksja legden de Britten, de eigenaren van het eiland, een bord met een nummer erop. Het gelukkige zevende nummer gaat naar de oude riksja die in een van de boshutten bij Colombo woont.
'Waarom,' vroegen de Verhevenen, 'is dit voor de oude man?' "Dan", antwoordden ze hem, "dat hij zijn aardse verdriet wilde vergroten, dat we gedreven worden door aardse liefde en dorst naar leven"
De oude man heeft een vrouw, zoon en veel jonge kinderen die gevoed moeten worden. De oude man zelf is grijsharig, heel dun, verschrompeld, onopvallend en ziet eruit als een kleine aap. De oude man wil geluk voor zijn zoon en werkt hard. Hij kent geen Engels en rent vaak willekeurig, totdat een grote, in het wit geklede Europeaan hem van streek maakt met een stok op de rug. Maar de oude man krijgt ook veel extra centen, jammerlijk huiverend en zijn dunne handen uitgevouwen bij de emmer.
Eenmaal thuisgekomen op een ongelegen moment, in de hitte van de middag, sterft een oude riksja, uitgeput door overwerk, in zijn hut.
Dus de stem van de Verhevene bereikte hem niet en riep op tot verzaking aan de aardse liefde, en achter het graf wachtte hem een nieuw treurig leven, een spoor van het vroegere onrecht.
De vrouw van de oude man rouwt de hele nacht om hem en hun zoon staat in de buurt. 'S Avonds zag hij zijn bruid, een mollig 13-jarig meisje uit een naburig dorp, en de opwinding van liefde overheerst de angst voor de dood in zijn ziel.
De knappe en lichtvoetige zoon van de oude man legt de koperen plaat van zijn vader op zijn hand en vertrekt naar de stad. Eerst rent hij alleen achter de ervaren riksja's aan, denkend aan de Engelse straatnamen; dan begint hij geld te verdienen en bereidt hij zich voor om zijn gezin te onderhouden.
Toen hij eenmaal naar huis was gerend, hoort hij vreselijk nieuws: zijn bruid ging de stad in en verdween. De vader van de bruid, een volle en goed gevoede oude man, was al drie dagen op zoek naar haar en moet iets hebben ontdekt, omdat hij rustgevend was teruggekeerd. Sluw, zoals alle kooplieden, zucht hij, en veinsde hij zich onderworpen aan het lot. De waarheid kan niet van hem worden verkregen, en vrouwen zijn zwak, en de jonge riksja begrijpt dit.
Na twee dagen thuis te hebben gezeten zonder voedsel aan te raken, alleen op betelnoot te kauwen, wordt hij eindelijk wakker en rent naar Colombo. Alsof hij de bruid vergeet, rent hij rond, spaart gretig geld, en het is niet duidelijk waar hij meer verliefd op is: rondrennen of die munten die hij voor haar ontvangt. Veilig en schijnbaar zelfs gelukkig zes maanden lang zo te werken.
Op een ochtend zit een Engelsman in zijn wandelwagen, gekleed in een wit pak, lang en sterk, met een gouden bril, een korte zwarte snor en een olijfkleurige huid. Het is eind maart, de heetste tijd, maar de riksja loopt hard en er zit zelfs geen zweetdruppel op zijn rug.Ondanks de klappen met een stok, stopt de jongeman, koopt betel en rent door. De geboden 'niet doden, niet stelen, geen overspel plegen, niet liegen en met niets dronken worden' klinken vaag in het hart van een riksja. Met de betelnoot in zijn mond rent de riksja de stad binnen - Fort, zoals de Engelsen hem noemen.
Bij het oud Hollandse gebouw stoppen ze. De Engelsman vertrekt om thee te drinken en een sigaar te roken, en een riksja zit bij de boom om op hem te wachten. Waar denkt deze jonge man aan, nadat hij al het krachtigste gif heeft geproefd - liefde voor een vrouw?
Mara doet pijn, maar Mara geneest wonden; Mara scheurt iets uit de handen van een man, maar Mara en ontsteekt weer een man om de meegenomen te pakken ...
Een riksja begeleidt de Engelsman naar de koerier en rent dan terug naar het hotel. Het werkt dus, gedrogeerd met betelnoten, goedkope sigaretten en whisky.
De rest van de dag draagt een riksja een dronken Engelsman die niet weet hoe hij de tijd voor de avond moet doden. 'S Nachts rijdt de jongeman met een Engelsman naar een groot, helder verlicht huis met twee verdiepingen. Nadat hij de passagier heeft afgezet, rent hij het huis rond om naar de binnenplaats te gaan, naar andere riksja's, en ziet hij plotseling zijn bruid in het raam van de tweede verdieping, elegant en met goud gehangen.
De jongeman staart lange tijd naar het raam in het kozijn, tot ze weggaat. Dan pakt hij de assen en begint te rennen, deze keer stevig wetend waar en waarom.
"Wakker worden!" - schreeuwden duizenden geluidloze stemmen van zijn voorouders in hem. - Schud de verleiding van Maria van je af, de droom van dit korte leven! ... Alle ellende van liefde - dood haar! '
Een riksja rent de hut van een oude slangentemmer binnen en vertrekt van daaruit met een grote doos sigaren waarin iets ritselt en met strakke ringen op het deksel klopt. Hij rent naar een lege paradeplaats en zit niet op de grond, maar op een bankje, stoutmoedig, als een blanke.Dan laat hij uit de doos een slang los die voor een pond is gekocht - een kleine, dodelijke, fabelachtig mooie en ongewoon slechte ziel nadat hij in een houten doos is opgesloten. Een slang bijt een jonge man en een brandende pijn doorboort zijn lichaam en dwingt hem te buigen met een wiel. Hij verliest het bewustzijn, komt dan weer even bij zinnen en neemt afscheid van leven, geheugen, gezichtsvermogen, pijn, vreugde, haat en liefde ...
Tien dagen later stapt de Engelsman - rikshi-rijder nummer zeven - op een groot Russisch schip. Op lang verzoek brengt de kapitein hem in een vrije hut. Tijdens de lunch praat een ongenode passagier met Russische officieren, vertelt over zijn verblijf in India, Java en Ceylon en bespreekt de koloniale taken van Europa. De Engelsman gelooft dat Europeanen 'met al hun zakelijke gelijkenis en hebzucht, zoals ijs zowel tot leven als tot de dood koud zijn'. Verstopt achter koloniale taken beroven ze gretig hun broers, "gekleurde mensen", en veranderen ze in vies vee.
En wanneer aan deze kloof een einde komt, wanneer er een nieuw Rome, Engels of Duits in de wereld regeert, dan zal de Apocalyps herhalen ...
De Engelsman vertelt een boeddhistische legende over een raaf en een olifant, waarbij een olifant zich in de oceaangolven stort. Een door honger verzwakte raaf vliegt achter hem aan. De olifant verdrinkt en de raaf pikt gretig in zijn karkas. Tevreden, de raaf ziet dat hij ver de zee in is gedragen en schreeuwt met een griezelige stem, degene waar de Dood zo gevoelig op wacht ...