Het is lang geleden, in dat leven dat 'niet voor altijd zal terugkeren'. De verteller liep langs een hoge weg en vooraan, in een klein berkenbosje, maaiden mannen gras en zongen.
De verteller was omringd door de velden van 'centraal, primordiaal Rusland'.
Het leek erop dat deze vergeten, of gezegende, god van het land geen tijd en geen tijd en geen tijdverdeling in jaren had.
De maaiers reisden van ver “langs onze oryol-plaatsen” naar nog vruchtbaardere steppen, en hielpen onderweg om de overvloedige hooiproductie het hoofd te bieden. Ze waren vriendelijk, zorgeloos en 'werklustig'. Ze verschilden van de lokale maaiers in hun dialect, gebruiken en kleding.
Een week geleden maaiden ze in het bos vlakbij het landgoed van de verteller. Toen hij langsliep, zag hij hoe de maaiers 'aan het werk gingen' - bronwater dronken, op een rij stonden en de vlechten in een brede halve cirkel lieten. Toen de verteller terugkeerde, aten de biggen. Hij merkte op dat ze 'paddenstoelen-vliegenzwammen aten, verschrikkelijk met hun dope', gekookt in een pot. De verteller was met afschuw vervuld en de zeisen zeiden lachend: "Niets, het zijn zoete, schone kip!"
Nu zongen ze, en de verteller luisterde en kon niet begrijpen "wat is zo'n wonderlijke charme van hun lied." De charme lag in de bloedverwantschap die de verteller voelde tussen hemzelf en deze eenvoudige vlechten, gebruikelijk bij hun omringende aard.
En zelfs dat was ...de charme dat dit thuisland, dit gemeenschappelijke huis van ons, Rusland was, en dat alleen haar ziel kon zingen zoals de zeisen zongen in dit berkenbos dat op elke ademhaling reageerde.
Zingen was als een enkele zucht van een sterke jonge borst. Dus direct en gemakkelijk alleen in Rusland gezongen. De varkens liepen, zonder enige inspanning, 'openbaringen voor zich uit' en ademden een lied uit waarin 'afscheid nam van hun lieve kleine vriend', verlangde en afscheid nam van de dood, maar nog steeds niet geloofde 'in deze hopeloosheid'. Ze wisten dat er geen echte scheiding zou zijn zolang "inheemse lucht en oneindig Rusland rondom", ruim, vrij en vol fantastische rijkdommen erboven.
Een goede jonge man huilde in een lied, en zijn geboorteland kwam voor hem op, zijn dieren en vogels hielpen hem, hij ontving vliegtuigtapijten en onzichtbare hoeden, er stroomden melkrivieren voor hem en zelf-geassembleerde tafelkleden ontvouwden zich. Hij vloog de kerker uit met een duidelijke valk, en dichte wildernis verborg hem voor vijanden.
En er was ook in dit lied wat de verteller en de zeisen voelden: eindeloos geluk. Deze verre dagen zijn voorbij, omdat niets voor altijd duurt. "De oude voorbidders lieten hun kinderen in de steek ... ze werden berispt door gebeden en spreuken, Moeder Aarde-Droge Aarde was verdord." Het einde is gekomen, 'de grens van Gods vergeving'.